Geloof, Kerk en Samenleving

Laatst bijgewerkt: donderdag 30 april 2020 Gepubliceerd: woensdag 29 april 2020 Geschreven door Lode Caes

Mgr. Jan Dumon zou in het Pastoraal Centrum ‘De Bron’ in Harelbeke een voordracht houden over ‘Geloof, Kerk en Samenleving’. Maar ook hier stak het corona-gebeuren stokken in de wielen. Zo stokte naast vele economische activiteiten ook het school-, sport-, cultureel en religieus leven voor onbepaalde tijd. En dus ook geen relaas over een ongetwijfeld boeiende problematiek. Nu waag ik mij dan maar zelf aan een bescheiden poging om mijn huidige persoonlijke en gedeelde gedachten over Geloof-Kerk-Samenleving even uit te schrijven.” Jozef Coulembier.

We beleven uitzonderlijk tijden. De kranten en de journaals hebben het constant over de strijd tegen de corona-pandemie. Dat griepvirus uit het Veere Oosten slaagde erin om het ene na het andere land en continent voor meerdere weken te verlammen. Geen concerten, geen koorrepetities, geen samenkomsten, geen vormselbeurten en -bijeenkomsten en geen publieke vieringen. Ongehoord. Nooit gezien of meegemaakt. Het aanschijn van onze geglobaliseerde samenleving is meteen grondig dooreengeschud. En dat zal zeker ook gevolgen hebben op ons verder samenleven en ons denken over geloof en Kerk.

Boeit God nog wel?

Het geloof, de religie, de drang naar zingeving, gaat in de eerste plaats over de vraag naar het bestaan van een hogere macht, een opperwezen, een God. In het Nederlandse ‘Katholiek Nieuwsblad’ van 7 februari 2020 stelt Andries Knevel de vraag: “Boeit God nog?”

Op de vraag: “Gelooft u in het bestaan van God?” antwoordt zo’n 5 à 7 procent van de Nederlandse bevolking negatief. Dat zijn de zgn. atheïsten, die overtuigd zijn dan God niet bestaat en dat ook willen uitdragen. Een grotere groep, die steeds aangroeit, betreft de apa-theïsten. Dat zijn mensen die de vraag naar God geheel onverschillig laat. Apatheïsten zijn nog iets anders dan de agnosten. Deze laatsten vinden de godsvraag over het bestaan van God op zich onzinnig en dus niet eigenlijk niet te beantwoorden is. En er zijn ook nog de anti-theïsten die gewoon weigeren over God na te denken of te spreken. Dan resten nog de mensen die wél in een God geloven. Maar ook deze groep valt uiteen in gelovigen die de God van de beide testamenten belijden en zij die menen dat er toch iets moet zijn, ‘Iets’ met een hoofdletter dus. We noemen ze ook wel de Iets-isten.

(Afbeelding: Schilderij van Vincent van Gogh - 1888 - in het Van Gogh Museum in Amsterdam)

Zo’n opdeling van mensen en groepen doet denken aan de parabel van de Zaaier (bemerk de hoofdletter!). Het goede woord van de Vader valt immers als zaad op een klein stuk goede grond. ‘Een zaaier ging het land op om te zaaien...’ (Mc 4,3). 

De strengheid van het moeten en niet mogen

Het geloof begint dus bij het aanvaarden van God zelf. En daar wringt het schoentje al. Hoe dikwijls krijgen gasten op radio en TV, op het einde van het interview, niet de vraag: “En waarin geloof je (nog)?” De antwoorden zijn heel divers. Niet zelden blijkt uit het antwoord dat men zich afzet tegen de idee van een hogere macht. 

Ik heb dan meestal de indruk dat de geïnterviewde van de gelegenheid gebruik maakt om zich af te zetten tegen wat men ‘naïef geloof’ noemt door uiting te geven aan een onderliggend ongenoegen of frustratie. Ze hebben het dan over de tijd dat het geloof nog als vanzelfsprekend opgedrongen en onderwezen werd en men verplicht was om naar de mis te gaan. Tevens wordt dan wel eens verwezen naar het strenge katholieke internaatsleven en soms in één adem ook naar wat later onder de noemer van ‘misbruik in de kerk’ bestempeld werd. 

Ik ben zelf een zeventiger en begrijp dat vele van mijn generatiegenoten willens nillens nog vastzitten in wat ons voorgehouden werd o.a. inzake de tien geboden van God en de vijf geboden van de heilige Kerk. Niet zelden ging het om onbegrip en het daaraan verbonden schuldgevoel. Zo is me nooit precies uitgelegd wat bedoeld werd met bijv. “doe nooit wat onkuisheid is” of “wees steeds kuis in uw gemoed”. Ik herinner me dat ik geregeld in een biechtstoel in de Paterskerk mijn veronderstelde ‘zonden’ ging opsommen. Toentertijd beet ik nog op mijn vingernagels en slikte de stukjes nagel door terwijl het verboden was te eten voor de communie. Opnieuw schuldgevoelens. Er waren ook de strenge regels voor de vasten. Begrijpelijk dat velen van mijn generatie door de ervaring van de ‘strengheid, het moeten en niet mogen’, gefrustreerd, de Kerk de rug hebben toegekeerd. Voor de jongeren van vandaag die leven in een sfeer van vanzelfsprekende vrijheid, is dat echter een ver-van-hun-bed-show. 

Wat bedoelen christenen ‘precies’ als zij zeggen: “Ik geloof”?

Als ik voor mezelf samenvat wat ik geloof, dan getuig ik dat ik me daarvoor – in de eerste plaats – baseer op het Oude en Nieuwe Testament. Ik geloof dat God aan de oorsprong ligt van alles wat er bestaat in de hemel en op de aarde. Ik geloof dat God de wereld zo lief had dat hij zelf als mens op de aarde is gekomen om ons de Blijde Boodschap te brengen. Hij wees ons op de twee belangrijkste geboden: “Bemin God en uw naaste als jezelf”. In de Bergrede concretiseerde Hij wat een volgeling van Hem te doen staat. Hij wenste iedereen de vrede toe. Ik trek me op aan Zijn woorden en Zijn daden, aan Zijn parabels en Zijn verrassende tussenkomsten. Hij leerde ons bidden tot de Vader. Tijdens het Laatste Avondmaal vroeg Hij aan zijn leerlingen om Hem te gedenken in Brood en Wijn. Hij was er voor alle mensen en vermaande dat men ook zijn vijanden moest lief hebben. Consequent vergaf Hij de machthebbers en beulen die Hem naar Golgotha voerden. Hij stierf aan het kruis en verrees uit de doden. Het Emmaüsverhaal toont overduidelijk de stap van kruis naar kroon: “Ze herkenden Hem bij het breken van het brood”. 

Al christen wil ik Jezus navolgen. Ik ben aangesloten bij de plaatselijke gelovige gemeenschap maar sta ook open voor alle mensen die mijn levenspad kruisen. Proberen goed te doen en mezelf niet op de eerste plaats te stellen, mijn krachten en talenten ontwikkelen en ten dienste stellen van de mensen met wie ik leef, werk, speel, zing, wandel, spreek, denk, eet, …. 

Inter-generationeel geloven

Als een tiener zegt dat hij gelooft, is dat niet hetzelfde als van haar of zijn oma. Zo gaf ik mijn vormelingen een tekst over de Eucharistie mee naar huis met een begeleidend briefje voor de ouders met de vraag om de tekst samen te bekijken. In de tekst stonden o.a. acht redenen om niet naar de mis te gaan met telkens wat bijkomende uitleg. 

Hier volgen alleen de titeltjes:

1) Ik begrijp er niets van!

2) Ik kan toch ook thuis in mijn bed bidden?

3) Het gaat in de mis niet over mij.

4) Het is altijd hetzelfde!

5) Ik ‘heb’ er niets aan.

6) Ik moet er stil zijn, blijven zitten …

7) ’t Is toch maar een zaak van de pastoor… en

8) Maar onze pastoor … ai ai ai! 

Daarna kwam de vraag: Wel, waarom gaan we dan toch?’ Tenslotte was er een invuloefening over het verloop en de delen van de eucharistie vanaf het kruisteken tot en met de zegen en de zending. Op de volgende bijeenkomst kwam ik terug op het huiswerk. Wat bleek? De kinderen hadden de tekst over de Eucharistie doorgenomen en de invuloefening gemaakt samen met … een grootouder. Eén vormeling had dat niet gedaan en klaagde op een aandoenlijk toontje: “Waarom wonen mijn oma en opa ook zo ver van ons huis?” 

Blijkt dus overduidelijk dat er van praktiserend geloof nog weinig sprake is bij de ouders en de kinderen. Men geeft dat ook gewoon toe. En toch staat men erop dat zoon- of dochterlief gevormd wordt. Mijn conclusie als catechist is dan dat we de grootouders méér bij de catechese moeten betrekken en toch proberen de ouders aan boord te houden. Hoe dan ook, na het Vormsel zien we de meeste kinderen niet meer in de kerk. Dan maar dapper proberen om een jongerenpastoraal op de been te brengen en de jonge koppeltjes, die nog in de kerk willen trouwen, zo goed mogelijk ondersteunen. 

Wat geloven we nog?

Terug naar de beginvraag: Wat houdt geloof in? Met andere woorden: wat geloven we nog? Afgezien van de minderheid van christenen die in eer en geweten kunnen zeggen dat ze geloven, blijft er bij de meeste mensen van de door de eeuwen heen overgeleverde kerkelijke leer weinig over. In het beste geval kent men het ‘kruisteken’, het (nieuwe) ‘onze vader’ en het ‘weesgegroet’. 

De sacramenten zijn alles behalve vanzelfsprekend. Er is meer sprake van een babyborrel dan van het doopsel. De eucharistie is het voorspel van een feestelijke Eerste Communieviering. Een deel van de oudere christenen is nog trouw aan de weekendvieringen voor zover ze nog in hun eigen kerk kunnen doorgaan. De reden om zich alsnog te laten vormen is vooral het feest en de daarmee verbonden cadeautjes. De overgebleven biechtstoelen zijn opbergruimten geworden. Het aantal kerkelijke huwelijken is sterk verminderd om maar te zwijgen van de priesterroepingen. Blijft over de ziekenzalving. Daar vind je soms nog een spoor van op een overlijdensbericht: ‘Gesterkt door het sacrament van de zieken’! 

Vrijheid, autonomie en zelfrealisatie

Hoever staan we af van de beginperiode van de eerste christenen zoals beschreven in de ‘Handelingen van de apostelen’: “Zie eens hoe ze met elkaar leven, elkander lief hebben, samen alles delen...” In tweeduizend jaar is er veel gebeurd. Ik beperk me tot de weerslag van mei ´68 met ‘l’imagination au pouvoir’. Gedaan met het luisteren naar de overheden in het algemeen en de Kerk (zijn catechismus, zijn dogma’s, zijn encyclieken´) in het bijzonder. Vrijheid, autonomie, zelfrealisatie, gedaan met alles wat als opgedrongen aanvoelt: ‘I don’t need your education’. Het einde van de triomferende Kerk in een nieuwe samenleving waar de globalisering troef is geworden (eenheidsworst, veralgemening, uniformisering) naast de diversifiëring en de individualisering. 

En dan is daar het corona-virus en plots ligt alles stil en lijken we op onszelf teruggeworpen. Nog snel wat (panisch-egoïstisch-asociaal) hamsteren en dan binnen blijven, contacten vermijden. De wereld- én de kerkleiders wijzen iedereen op hun verantwoordelijkheid. Zelden hoor je iets over vertrouwen in de Voorzienigheid, in God, daar waar men vroeger spontaan in de mond nam: “Doe je best en God doet de rest”. Met het opschorten van de publieke vieringen is een uitzonderlijke stap gezet. OK, de meeste kerken blijven voorlopig nog enkele uren per dag open. Een kaarsje branden kan dus nog net maar ik vrees ervoor dat deze tijdelijk stilstand voor velen ook een definitief afsluiten van de kerkgang betekent. 

(Afbeelding: "Zoals de Fenix uit zijn as herrijst Arianne Viane 2019)

Uit de as rijzende Fenix

Is God dan toch dood? Neen, met doemdenken komen we er niet. Opgeven staat niet in het woordenboek van een christen. We gaan – mede dank zij de moderne media – en het geloof, in God en in elkaar, nieuwe wegen vinden om mekaar gelovig en dienstbaar nabij te zijn. Even terugplooien op onszelf en ons bezinnen op wat onze wereld nodig heeft, kan leiden tot nieuwe wijzen van geloofsverkondiging, gebed, liturgie, zorg voor mensen en solidariteit. 

We kunnen ook kracht putten uit het opbouwwerk van onze streek na W.O.I of zoals de Fenix uit zijn as herrijst. Ik heb nog ergens een actuele Engelse tekst gevonden, die in een persoonlijke vertaling als volgt zou kunnen klinken en de ‘uit de as rijzende Fenix’ zou kunnen vergezellen: 

De mensen blijven nu thuis. Ze lezen weer boeken, doen oefeningen, maken kunst, spelen spelletjes en leren zo een nieuwe wijze van zijn, en worden even stil. Ze luisteren aandachtiger. Sommigen mediteren, anderen bidden of dansen. Men komt zichzelf tegen … het begin van een helend proces.

In de afwezigheid van onwetende, gevaarlijke, gedachteloze, harteloze mensen begint de aarde te genezen. En als het gevaar over is en de mensen elkaar weer ontmoeten en zich beklagen over wat ze gemist hebben, zijn ze toe aan nieuwe keuzes. Ze dromen van nieuwe beelden of creëren nieuwe levensdoelen. Zo genezen ze de aarde zoals ze zelf genezen zijn (naar Kitty O’Meara).”

Hits: 8214