"Waar ben je, levende God?"

Laatst bijgewerkt: woensdag 11 november 2020 Gepubliceerd: donderdag 29 oktober 2020 Geschreven door Lode Caes

Het Christus-hoofd op de Allerheiligen-Allerzielengedachtenis 2020, het kaartje met de namen van onze overledenen van de voorbije twaalf maanden, is opnieuw een herkenbaar ontwerp in pen en inkt van Roos Decrock, dat ons de ongerijmdheid van 'sterven om te leven' gelovig kan duiden.

Het Christus-hoofd, met de wereldbol als achtergrond, weerspiegelt in zijn warme kleuren een bestaan van Licht en Liefde, zoals Jezus het ons tot het uiterste heeft voorgeleefd. Uit de Christus-figuur ontspringt een jong, groen takje als een hoopvolle belofte op nieuw en altijddurend, eeuwig leven na de dood bij de Vader. Wie gelovig in het leven staat, hoeft de dood niet te vrezen. Jezus zegt : "Ik ben de verrijzenis en het leven, wie in Mij gelooft zal leven ook al is hij gestorven.".

Het ontwerp wil ons tonen dat we hier in ons aardse bestaan hoopvol en vertrouwvol in het leven mogen staan. Zoals de H. Theresia van Lisieux het verwoordde : "Ik sterf niet, ik ga het leven binnen." Het komt er op neer zich totaal over te geven aan een oneindige barmhartige en liefdevolle Vader. Dan is de dood slechts een overgang en hoeven we niets te vrezen.

Toch gaat met elk sterven een worsteling gepaard. Een mens wordt tijdens zijn leven meerdere malen en op verschillende manieren geconfronteerd met de dood. Soms slaat hij plotseling toe bij een jong iemand uit je omgeving, dan glijdt hij weer op een haast vanzelfsprekende wijze je leven binnen en neemt een oude tante, een oma of opa mee. Dichterbij komt hij in het verlies van je ouders. En het hardst ervaar je zijn onverbiddelijkheid wanneer je je geliefde of een van je kinderen moet afstaan. Toch is dat alles nog buiten jezelf, hoezeer het je ook van binnen raakt en pijn doet. Anders wordt het wanneer hij je vroegtijdig in de ogen kijkt bijvoorbeeld bij het aanhoren van een nuchtere diagnose zonder veel uitzicht op beterschap en op een ogenblik dat je daar nog niet klaar voor bent. Dan wordt je bestormd door allerlei vragen en emoties, terwijl je in zo'n situatie nauwelijks geen tijd hebt om je daarop te bezinnen, omdat je aan het overleven bent.

Het zijn primaire vragen die dan in je opkomen. Wellicht gaan je gedachten in de allereerste plaats dan naar de mensen die je nauw aan het hart liggen. Hoe gaan zij dit verwerken ? Kunnen zij mij loslaten ? Kan ik hen loslaten ? Je wilt je hun verdriet niet voorstellen als het mis zou gaan en tegelijk zie leef je je in. Ze behoren tot de kern van je leven en je zou hen willen beschermen tegen alle pijn, die dat met zich meebrengt. Verder ervaar je dat de brede randen rond je bestaan tot de kern wegvallen. En in die ontklede wereld, waarin het er naar uit ziet dat je ook van jezelf ontdaan gaat worden, komt als vanzelf – althans als gelovige – de vraag naar God. Maar ook iemand die zich zijn leven lang heeft geprofileerd als agnost of atheïst stelt zich op het cruciale moment de vraag naar een mogelijke 'andere dimensie'. Zal dit nu alles zijn ? En zoals de atheïst kan twijfelen aan zijn ongeloof, zo kan ook de levenslange geloofsbelijdenis van een gelovige wankelen en komt hij tot de vraag : is er wel een God ?

Drie essentiële levensvragen

Deze drie vragen : Hoe laat ik mijn geliefden los ? Waar ging het nu om in mijn leven en wat was mijn antwoord daarop ? Is er wel een God ? – zijn de vragen van het naakte bestaan, het teruggeworpen worden, niet op jezelf maar op het allerlaatst mogelijke buiten jou.

Hoe laat ik mijn geliefden los ?

In de Bijbel vinden we – vaak rauwe – woorden en verhalen die ons kunnen helpen in het proces van loslaten. Denk aan het bekende verhaal over Abraham (Gen. 22), die zijn zoon Izaak - jouw enige, die je lief hebt - moet offeren. Een onverteerbaar, haast onmenselijk verhaal, dat op het nippertje goedkomt. De wreedheid aan het verhaal, laat radicaal en helder zien waar wij mensen staan in onze gehechtheid aan onze geliefden. Ze behoren ons niet toe. Van meet af aan zullen we hen los moeten laten. Onze liefde zal een liefde zijn die niet bezit.

Een ander voorbeeld is die mogelijk al even onaanvaardbare uitspraak van Jezus : 'Laat de doden hun doden begraven.' (Luc. 9 :60) Jezus heeft dan net aan de hand van zijn eigen levensstijl geïllustreerd wat onthechting betekent : 'De vossen hebben holen en de vogels van de hemel hebben nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.' Nergens thuis leeft hij zijn leven in volkomen openheid en ontvankelijkheid naar het leven in God. Zijn uitspraak kan natuurlijk niet te maken hebben met enig verbod om de laatste eer te bewijzen. Maar Hij wil er op wijzen dat wie deel wil hebben aan het nieuwe, meerdimensionale leven in God zich al bij leven én in het sterven zal moeten losmaken uit het verleden.

Zeker, het zijn érg hoge gedachten over zéér diepe zaken. Maar toch zal het er op de eerste plaats op aan komen ieder zijn pijn te gunnen. Wonden kunnen en mogen niet dicht gepleisterd worden met inzichten waar mensen op dat moment nog niet rijp voor kunnen zijn. Eerst moet de pijn onder ogen worden gezien, gevoeld, geleden en geuit. Toch is die pijn niet het laatste en niet het grootste. Een mens hoeft nooit alleen maar z'n pijn te zijn.

Waar gaat het nu om in het leven ?

Ja, waartoe zijn wij op aarde ? Niet alleen daarom, maar onder andere om samen heerlijke uren te beleven zonder dat iets hoeft of kost. Het is deze heerlijke nutteloosheid die tot de kern van het leven behoort. Wie zich daar niet aan kan overleveren, heeft niet geleefd. Wie het leven niet ten volle in het aardse heeft genoten, zal ook niet in staat zijn tot onthechting. Vooral in het Jodendom wordt het aardse leven als heilig beschouwd en wordt de sabbat gevierd als een voorpost van een heerlijke, paradijselijke nutteloosheid. Psalmwoorden klinken : "Hij doet mij liggen in grazige weiden." In de christelijke traditie duikt dan het woord genade op.

Ook Psalm 27 spreekt over het éne dat :

"Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet...
Eén ding heb ik van JHWH gevraagd, dit zoek ik :
te verblijven in het huis van JHWH,
al de dagen van mijn leven,
om de liefelijkheid van JHWH te aanschouwen..."

Alleen God zelf, de Ene, JHWH - de onuitsprekelijke, de enige die is - blijft over als de kern van het leven. Alles terugbrengen tot de kern van het leven is precies ook wat Jezus doet in het verhaal van Martha en Maria, zoals Lucas dat vertelt in het tiende hoofdstuk van zijn evangelie. Martha wil de perfecte gastvrouw zijn en laat zich in beslag nemen door het vele bedienen. Maria zit in de eenvoudige luisterhouding. Ze drinkt Jezus' woorden in, in het besef dat haar leven hiervan afhangt. Als Martha geërgerd reageert, brengt Jezus haar terug tot de kern van haar leven : "Martha, Martha, jij maakt je bezorgd en druk over 'vele' dingen, maar 'weinige' zijn nodig of slechts 'één'…" – en verder wordt de kern van het leven weergegeven met het woord 'deel' – "… want Maria heeft het goede deel uitgekozen…" Datgene waar het om gaat, het is in God. En alleen vanuit God te ontvangen. God is de kern.

Maar is er dan een God ?

Rationeel is dat niet te weten en evenmin te ontkennen. En in elke discussie blijkt weer dat alleen die mensen te overtuigen zijn, die al overtuigd zijn! Verstand brengt ons blijkbaar geen stap verder in de Godsvraag. Maar de mens is meer dan zijn ratio. Er is ook een weten van een andere orde. Het is bijvoorbeeld het weten dat mijn geliefde van mij houdt, niet omdat dat bewijsbaar zou zijn, maar omdat een levenslange relatie dit besef in mij heeft aangewakkerd en gaande gehouden.

Spiritueel wordt dit weten ook wel geduid als 'kennen met het hart'. Het is het kennen waar Blaise Pascal op doelt in zijn uitspraak : 'Het hart kent zijn redenen, die de rede niet kent.' Het is in deze gestalte van kennen dat geloven - anders gezegd : met God in kennis zijn – thuishoort. Gelovigen bevinden dat God op een of andere wijze 'werkt' in hun leven. In die zin kunnen ook wij God ervaren als 'werkelijk'! En God is werkelijk in van alles en nog wat, en uiteindelijk besef je dat Hij zelfs de enige werkelijkheid is.

In de Bijbel wordt niet gefilosofeerd over de vraag : 'Is er een God ?' Hij wordt niet ter discussie gesteld zoals in onze cultuur. In Psalm 14 wordt dan wel een 'dwaas' opgevoerd, die beweert : 'Er is geen God', maar dan gaat het om een levenshouding waarin met God geen rekening wordt gehouden. Het is geen filosofische vaststelling. In de Bijbel wordt eenvoudig uitgegaan van het 'er zijn' van God.

Of God nu als nabij wordt ervaren of als verborgen, in de Bijbel wordt geloofd en geklaagd, geprezen en gevloekt, gejuicht en gehuild. Maar die regenboog van emoties staat altijd gespannen rondom Gód. Ook als hij er niet is blijft God in het middelpunt staan als de levende God. Uiteraard stellen ook zij in de crisis de vraag naar God. Maar die vraag zal nooit luiden : 'Is er een God ?' Zij zullen veeleer zeggen : 'God, waar ben je ?' Het is altijd relatie, die uit hun Godsbeleving spreekt.

Ook Jezus grijpt naar psalmwoorden wanneer het Hem teveel wordt aan het aan het kruis. Psalm 22, waarin de dichter wanhopig om zich heen speurt naar een glimpje van God :

"Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten ?" Jezus schreeuwt het uit. Maar in dat 'mijn' klinkt hartstochtelijke liefde door. Hij klampt zich vast aan de levende God (Mat. 27). Hij kent immers door en door het vervolg en het einde van die psalm : "Maar toch zijt Gij de heilige (…) Op U hebben onze vaderen vertrouwd (…) Gij hebt mij geantwoord en ik zal uw naam verkondigen..."

Het zou aan Jezus' wezen, dat doortrokken is van God, vreemd zijn om te denken : Is er een God ? In zijn schreeuw roept hij de levende God ter verantwoording. Dat is juist een teken van innige relatie. De vrome jood schreeuwt : "Waar ben je, levende God ?" De westerling denkt eerst : "Is er wel een God ?" Om pas dan door te leven tot de vraag te komen : "Waar ben je, levende God ?"

Een boek dat uitvoerig en door het leven gegrepen ingaat op al deze levensvragen is 'Levend hart' – 'Stervenskunst als levenskunst' van Wim Jansen, Uitgeverij Meinema, 2005.

Hits: 3231